Gebed, werk en rust worden afgewisseld. Er is een voortdurend op en neer gaan tussen individueel en gemeenschappelijk, tussen het naar binnen en het naar buiten gericht zijn.

Naast het gezamenlijke getijdengebed in de liturgie, is er bijvoorbeeld de lectio divina. Dit is een biddend lezen en overwegen van bijbelse of andere teksten. Het wil ons leiden tot een persoonlijke vriendschap met Christus. Ook wordt er elke dag tijd besteed aan persoonlijk gebed. Daar hoort ook de rozenkrans bij.

Het alleen-zijn in de nacht, in de stilte van de vroege uren, schept een bijzondere gelegenheid om God te ontmoeten. Gedurende de dag is er die ontmoeting in het werk, in de onderlinge contacten binnen de gemeenschap, met de gasten of andere bezoekers.

In de avond, na het avondgebed, verlegt de aandacht verlegt zich weer naar de eigen gemeenschap. Na de Completen -wanneer de grote stilte intreedt tot aan de Priem – komt de monnik terug bij zichzelf, in zijn eigen hart, daar waar God aanwezig is, en daar waar hij de hele wereld meedraagt.

Deze grote beweging is terug te vinden in de dagorde van de monnik maar ook door het jaar heen. Bijvoorbeeld zijn de Advent en de Veertigdagentijd bij uitstek perioden die oproepen tot inkeer. Zij worden gevolgd door respectievelijk Kerstmis en de Kersttijd, door Pasen en de Paastijd: het zijn de grootste feesten van het jaar, die de hele mensheid en de hele schepping in hun geheim willen betrekken.